In de regel maakt het ree geen geluid. Als het ree geluid produceert, komt dat door een aanwezig gevaar, biologische omstandigheden en situaties van het ree zelf. Als het ree geluid maakt, ontstaat dit geluid doordat er lucht uit de longen wordt geperst. Bij het communiceren van de geit met haar kalveren komt het geluid via fiepen uit de neus waarbij de bek is gesloten. Echter bij luider fiepen en meertonige geluiden, zoals het blaffen, is het geluid afkomstig via de geopende bek.
Als het ree gevaar veronderstelt of wanneer er een onbekende bron van onrust in het leefgebied is, produceren reeën een luid, enigszins hees, laag geblaf. Dit geblaf herhaalt het ree kort achter elkaar en lijkt op hondengeblaf. Ze doen dit als reactie op die onbekende bron en ook om andere soortgenoten voor gevaar te waarschuwen. Regelmatig wordt dat blaffen overgenomen door soortgenoten en kan men vanuit meerdere richtingen reeën horen blaffen. Zowel reegeiten als reebokken blaffen. Als een ree de oorzaak van verstoring direct waarneemt en herkent, zal het meestal zonder geluid verdwijnen in de dekking. Maar regelmatig komt het voor dat reeën net zo lang in de dekking blaffen tot de bron van verstoring is verdwenen.
Reebokken blaffen naar andere bokken als het om het bezit van het territorium gaat. De territoriale bok ofwel plaatsbok laat een indringer weten dat hij is opgemerkt in zijn territorium. Daarnaast blaft de territoriumbok bij zijn inspectieronde door het territorium in vroege ochtenden, om zijn status van residentiehouder te benadrukken. Dat blaffen verschilt van het blaffen bij een verstoring omdat het vaak kort en krachtig klinkt als een ‘boe’ of `böh’. Andere bokken zijn gewaarschuwd: dit is zijn territorium.
Tijdens de winter hoort men reeën veel minder blaffen. Enerzijds omdat ze gevaar sneller kunnen waarnemen omdat er geen bladeren meer aan struiken en bomen zitten, anderzijds omdat reeën dan in sprongen lopen en daardoor elkaar niet hoeven te waarschuwen via geluidssignalen.
In de communicatie tussen de reegeit met haar kalveren of tijdens de bronst om een bok te lokken, produceren reegeiten hoge tonen. Het fiepen. Deze geluiden zijn hoog en dragen minder ver, omdat de dieren zich meestal in elkaars nabijheid bevinden. Kalveren maken een korte en hoge toon ‘fie’ of ‘pfie’ en reegeiten hebben hierin wat meer toonvariaties (meestal ‘fie-a’ of ‘fieha’). Zo weet de reegeit precies waar de kalveren zich bevinden, als de geit tussen de zoogmomenten door ‘onderweg’ is om te foerageren. Kalveren laten dat fiepen ook horen wanneer zij de geit roepen om te willen drinken.
Reebokken fiepen ook, maar dan eigenlijk alleen maar in de bronstperiode om een geit te lokken. Zij doen dit vaker wanneer zij achter de geit aan lopen om haar te beslaan. Ook de geit kan dan fiepen. Het geluid van een fiepende bok is iets anders dan het geluid van de geit en is meer hijgend tot rochelend.
Als een ree ‘schreeuwt’ is het in acuut levensgevaar. Reekalveren produceren deze angstschreeuw als een vos of loslopende hond ze aanvalt. Zij maken het klagende geluid ook als ze klem komen te zitten of moeder reegeit kwijt zijn. De geit reageert bijna altijd direct op een angstschreeuw en komt dan direct op een vos of hond af om haar kalveren te ontzetten. Maar ook volwassen reeën laten in soortgelijke situaties een angstschreeuw horen. Als een vos of hond fysiek aanvalt, stoot het ree een iets ander hoger geluid dan een angstschreeuw uit, het zogenaamde klagen.