Een gewei is geen hoorn. De groei van een hoorn en een gewei starten weliswaar op dezelfde manier, maar de verdere ontwikkeling is anders. Zowel hoorns als geweien zijn een uitgroei van de frontale beenderen van het voorhoofd. Bij hoorns wordt deze benige uitgroei bedekt door een laag fibreus, bindweefselachtig materiaal dat bestaat uit structurele eiwitten, voornamelijk keratine. Deze laag en het bot daarin, groeien met de leeftijd van het dier. Geweien worden echter periodiek vervangen en groeien niet direct uit de schedel. De opbouw en het afwerpen van het gewei, onder invloed van hormonen, bevindt zich in een steeds terugkerende cyclus die één jaar duurt. In de voorjaars- en zomermaanden is het gewei volgroeid en is het functioneel voor de reebok. In het late najaar wordt het gewei afgeworpen en in het begin van de winter start de groei van een nieuw gewei. Juist in deze winterperiode hebben de reebokken het gewei ook niet nodig, omdat ze leven in een wintersprong zonder vast territorium.
Het reeëngewei is relatief gezien een klein gewei, zeker in vergelijking met de grootte van het gewei van een damhert of van een edelhert. Reeën leven voornamelijk in dichte bosranden. Deze vormen een overgangszone tussen enerzijds het bos en anderzijds open gebieden als weilanden en akkers, waar het ree foerageert. Met het kleine gewei kan een reebok bij gevaar vrij gemakkelijk en snel vanaf de open gebieden de bosrand in vluchten. De reebok kan zich ook rustig en geruisloos door de dichte bosranden voortbewegen om vanuit de dekking de open foerageergebieden te inspecteren.