Rondom het gewei in wording zit basthuid: een zachte harige huid die de geweistangen in ontwikkeling beschermt en veel bloedvaten bevat om tijdens de ontwikkeling het gewei van voedingsstoffen (mineralen) en zuurstof te voorzien. De bloedvaten zijn vertakkingen van de oppervlakkige slaapslagader. Deze slagader vertakt zich in meerdere kleinere arteries (kleine slagaders) die in het gewei opstijgen en in de omliggende bast(huid). Het uiteindelijke gewei heeft zichtbare groeven in de hoofdstang. De groeven zijn ontstaan doordat tijdens de opbouw van het gewei er tijdelijke venen (aders) van de basthuid in gelegen waren.
Op het moment dat het voortplantingsseizoen (territoriale seizoen) begint, nemen de testosteronwaarden in het bloed van de reebok significant toe. De toename zet aan tot het ossificatieproces van de bodem/basis van het gewei. Dit proces is weer verantwoordelijk voor een beperking van de bloedstroom en een afsterven van de basthuid. Als de bloedtoevoer naar de bast stopt, sterft de bast af. Deze droogt uit en valt af en de reebok heeft de bast ‘aan flarden’ hangen aan het nieuwe gewei. De reebok heeft in deze fase duidelijk last van de jeukende basthuid en veegt met het gewei tegen takken van jonge boompjes en struiken en tegen de bodem om de loslatende basthuid te verwijderen. Dit proces wordt het vegen of het polijsten van het gewei genoemd. In de regel vegen de dominante bokken - en vaak zijn dit de volwassen en oudere reebokken - vroeg: tussen eind februari en eind maart. Ondergeschikte bokken en jonge bokken vegen later in het voorjaar, meestal pas in april. Jaarlingbokken kunnen in juni nog een bastgewei hebben. Als de bast is verwijderd is het functionele en harde gewei een wit gekleurd bot dat al snel verandert in een donkerdere kleur. Tijdens het vegen en schuren ‘verft’ de bok zijn gewei met bloed van de basthuid, sappen uit de bast en takken van boompjes en struiken en humusstoffen uit de bodem. Via de poriën komen deze ‘verfstoffen’ in het gewei en oxideren ze vervolgens. Biotopen met veel naaldhout leveren in de regel vaak donkerder gekleurde geweien op (door de werking van hars) dan biotopen die veel loofhout bevatten. Als uiteindelijk de bast van het gewei is geveegd, is het gewei ‘dood bot’. Het is niet meer in staat om verder te groeien of om beschadigingen te repareren. Dit is op warmtebeelden van reebokken en bijvoorbeeld mannelijke edelherten goed te zien. Het gewei heeft in het donker dezelfde kleur als de omgeving. Dit omdat het gewei geen warmte produceert: er is geen bloedstroom meer in het gewei. Bij het afsterven van de basthuid vergaan ook de zenuwvertakkingen die afkomstig zijn van de 5e hersenzenuw.