Het ree zoekt heel specifiek naar voedsel met een hoog gehalte aan oplosbare voedzame sto!en (koolhydraten en ruwe eiwitten). Daarnaast zoekt het voedsel met een lage concentratie aan vezels. Voorbeelden van deze vezels zijn in het bijzonder lignine (houtstof) en cellulose en in minder mate pectine. Deze vezels zijn aanwezig in plantaardige celwanden. Deze selectie vindt met name plaats in de kruidenlaag tussen grassen, maar ook op schofthoogte (75 cm). Reeën staan zelfs regelmatig op hun achterste poten om aan jonge scheuten en uitlopers van bomen en hoge struiken te knabbelen.
Deze fijne voedselselectie is vanwege een andere bouw van hoofd, kaken en mond niet toebedeeld aan grazers. Grazers ‘maaien’ met hun brede bek alle plantaardig voedsel naar binnen.
Tevens prefereren reeën plantensoorten met een hoge tannineconcentratie in het voorjaar en zomer. Dit is uniek, want tannine is normaal gesproken een ‘anti-herbivoren’ afweer. Bepaalde plantensoorten produceren zelfs de gifstof tannine om zich te beschermen tegen vraat door herbivoren. Reeën beschikken in hun speeksel over speciale eiwitten die fungeren als een uniek afweermechanisme tegen deze tanninen, waardoor ze deze planten juist wel kunnen selecteren en consumeren. Daarnaast verlenen tanninen ook voordelen voor het ree. De tanninen-moleculen zorgen voor een toename in de voedingswaarde van eiwitten door de vorming van eiwit-tannineverbindingen. Deze beschermen de eiwitten in de pens tegen vertering door micro-organismen (bacteriën) die daar leven. Het ree kan deze eiwitten later in de darm zelf verteren.
Reeën zijn net als andere herbivoren niet tolerant voor alle planten. Zij mijden de gevlekte aronskelk en wolfsmelk. Wolfsmelk (ondanks een hoog gehalte aan oplosbare koolhydraten en tanninen) produceert bijvoorbeeld een toxine (gifstof) die irritaties aan de mond van het ree kan veroorzaken.