Reeën zijn geen liefhebbers van harde regen. Ze blijven dan in de dekking liggen en schuilen op een slaapplek meestal onder varens, hulst of in dicht struweel. Motregen daarentegen heeft vrijwel geen invloed op het gedrag van reeën. Ze lijken zich niets van motregen aan te trekken en treden gewoon op de vaste tijdstippen voor het desbetreffende seizoen uit de dekking om te foerageren. Tijdens een regendag verblijft het ree de hele dag in de dekking en knabbelt her en der in de buurt van de ligplaats aan struiken, bomen en planten om zijn spijsverteringsstelsel en in het bijzonder de pens gevuld te houden. Als het tijdens een langere periode (een aantal dagen) hard regent, is het ree gedwongen om toch uit de dekking te treden om actief te foerageren op weilanden, akkers en andere open voedselgebieden.
Reeën zijn gevoelig voor naderende fronten (een overgangszone tussen verschillende soorten lucht met een verandering in luchtdruk en het weer tot gevolg). In Nederland komen warmte- en koufronten voor die elkaar opvolgen. De meest heftige weersomstandigheden treden op bij de nadering van een koufront. Ruim voordat het front nadert, neemt de wind toe en verandert van richting. Na verloop van tijd neemt de bewolking toe en tijdens de passage van het front valt intensieve en buiige neerslag, vaak in combinatie met harde wind en onweer in het zomerhalfjaar. Net voor de passage van een (kou)front -meestal bij het aanwakkeren van de wind - gaan reeën terug de dekking in en gaan beschut op de grond liggen. Op het moment dat het front is gepasseerd en de neerslag is gestopt, treden reeën binnen zeer korte tijd (vaak binnen 5-10 minuten na de laatste regen) uit op open foerageerplekken. Dit gedrag zien we ook na mildere warmte-onweren in vroege zomerochtenden en in vroege zomeravonden. Reeën verblijven na een regenbui niet graag in de dekking, omdat het hier langer nadruppelt vanuit bomen en struiken. Ze treden naar buiten, schudden zich uit en starten met foerageren.