De ogen van het ree zijn vrij groot en liggen aan de zijkant van de kop, zoals bij alle herbivoren. Het gezichtsveld is hierdoor erg groot en het ree kan zeker 300° in één beeld zien. De ogen bevatten een prachtig duidelijke zwarte iris rondom een dwarsgeplaatste pupil. Het hoornvlies is aan de uiteinden gekromd waardoor het zicht astigmatisch is. Door deze kromming heeft het zicht een optische afwijking: doordat lichtbundels zich niet op het netvlies als een brandpunt herenigen, kan het ree details –zowel van dichtbij als veraf– niet scherp zien. Bewegingen ziet het ree daarentegen juist wel heel goed. Het ree ziet een stilstaande persoon niet als een afwijking in zijn gezichtsveld. Pas als de persoon beweegt, merkt het ree dit op. Het wordt wantrouwend en vlucht de dekking in.
De inval van licht in de ogen zorgt voor zicht. Natuurlijk wit licht bestaat uit een samenstelling van vele verschillende kleuren licht: het lichtspectrum. Deze kleuren hebben ieder hun eigen specifieke golflengte, uitgedrukt in nanometer (nm). De grenzen van dit lichtspectrum lopen van ongeveer 300 nm (grens ultraviolet licht) tot ongeveer 760 nm (overgangsgebied naar infrarood licht).
Speciale zenuwcellen in het netvlies van het oog, de zogenoemde fotoreceptoren, detecteren deze lichtgolven. Deze cellen zijn aanwezig in het netvlies van de mens, maar ook in die van het ree. Zij zetten lichtgolven om in een zenuwimpuls die naar een specifiek gedeelte van de hersenen wordt gestuurd voor visuele waarneming. Er zijn twee soorten fotoreceptoren: staafjes en kegeltjes. Staafjes zijn erg lichtgevoelig en zorgen ervoor dat een ree goed in het donker kan zien.