Voor het schatten van de leeftijd bij dode gevonden of geschoten reeën worden diverse methoden gebruikt, zoals het meten van het verbeende deel van het neustussenschot, het bekijken van de mate van vergroeiing van de schedelnaad en het opmeten van de hoogte en de dikte van de rozenstokken. Al deze methoden leveren slechts ruwe schattingen van de leeftijd op.
Een betere leeftijdsschatting is het meten van de slijtage van de kiezen in de onderkaak. Aan de hand van tussenliggende slijtagepatronen van de kauwvlakken valt een redelijke schatting te maken van de leeftijd van het ree. De slijtage is echter sterk afhankelijk van het soort voedsel en de grondsoort van het leefgebied. Deze methode blijft niet meer dan een schatting.
De eerste molaar (M1) is de oudste kies. Als de groef in de eerste helft van het kauwvlak van deze kies eruit is gesleten, is het betreffende ree rond de vijf jaar oud. Zijn de groeven uit beide helften van het kauwvlak niet of nauwelijks meer te zien, dan is dit dier in ieder geval zes jaar of ouder.
De beste methode om leeftijden te bepalen, is het tellen van de aanwezige afgezette laagjes in het wortelcement. Dit is de ‘Cementum Annuli Aging Method’ met een betrouwbaarheidspercentage van meer dan 90 %.
Het wortelcement, gevormd door het parodontium (steunweefsel), is een op bot lijkend materiaal dat zich continu op de wortels van tanden en kiezen afzet. Het bestaat voor 40% uit organische stof en voor 60% uit mineralen. Dit wortelcement, dat ongeveer 0,1 mm dik is, helpt de tand of kies zich te verankeren in het onderliggende kaakbeen, doordat vezels zich hieraan vast kunnen hechten.
Het afzetten van het wortelcement op de wortels is een continu proces. Hierbij zijn de jaargetijden van invloed. In ieder jaargetijde is er ander voedsel beschikbaar. De voedselopname verandert ook per jaargetijde met als gevolg veranderingen in de stofwisseling. Hierdoor ontstaan weer concentratie- en structuurverschillen in het wortelcement. Tijdens de winterperiode nemen reeën doorgaans minder voedsel op en zijn eiwit- en fosfaatniveaus in het bloedserum laag. Daardoor is bij uitstek in de winter het wortelcement te zien als een donkere lijn.
Door deze contrastverschillen zijn de afgezette laagjes te zien en dus te tellen, te beginnen vanaf de basislijnen van het tandbeen. Hierna komt dan het eerste in de zomer afgezet materiaal, gevolgd door het in de winter afgezet materiaal te zien als een donkere lijn.
Om de wortelcementlaagjes zichtbaar te maken, moet er een zgn. slijp plaatje gemaakt worden. Een slijpplaatje is een zeer dun, ongeveer 20 μ dik, plakje van de wortels van een kies.
Met een microscoop met een vergroting van 200-400 X, laat dit plakje de afgezette laagjes zien en zijn deze telbaar. Na een correctie met het aantal maanden voordat de betreffende kies gewisseld werd, is de leeftijd bekend. Deze correctie geldt alleen voor de premolaren.