Bokkalveren ontwikkelen in het najaar een klein knopgewei op de rozenstokken op hun voorhoofd, voordat er een eerste smal geweitje groeit op 1-jarige leeftijd. Zo’n bokkalf heet dan een knopbokje. Nadat bokkalveren het geweitje hebben afgeworpen omstreeks januari-februari, ontwikkelen de jonge bokken hun jaarlinggewei. Soms wordt dit gewei gekenmerkt door twee stangen die niet vertakt zijn: een spitsergewei (spitserbok). Maar meestal ontwikkelt de jaarlingbok net als de volwassen bokken een 4-punts gewei (hoofdstang met 1 vertakking): een gaffelgewei (gaffelbok). In sommige gevallen ontwikkelt de jaarlingbok ook al een 6-punts gewei (drie enden aan iedere stang). Dit is de meest kenmerkende vorm voor het gewei van een reebok en wordt een zesendergewei genoemd (zesenderbok).
Als twee stangen ongelijk zijn in aantal enden, wordt de reebok benoemd door het aantal enden aan de stang met de meeste enden te verdubbelen. Zo wordt een reebok met aan de linkerstang twee enden en aan de rechterstang drie enden een ongelijke zesender genoemd.
Er zijn dus eigenlijk drie verschillende basisvormen van het gewei van een reebok (knopgewei buiten beschouwing gelaten): een spitsergewei, een gaffelgewei en een zesendergewei. Toch is ieder gewei uniek en ziet geen enkel gewei er hetzelfde uit.