De lichaamsbouw van het ree is helemaal aangepast aan het leven in gebieden met lage begroeiingen, zoals kleine bosjes, struiken en bosranden met allerlei verschillende planten en kruiden. Bij een ree valt op dat de vorm van het lichaam wigvormig is: laag voor en wat hoger achter.
Kenmerkend voor het beendergestel van het ree is de soepele ruggengraat. Die is veel soepeler dan van een edelhert. Het ree is daardoor, mede door de wigvorm van het lichaam, in staat om bij een vlucht razendsnel tussen stammetjes en struiken te manoeuvreren. Daarnaast staat het op relatief lange poten (lopers) waardoor het goed hindernissen kan nemen. n. De ribben zijn verbonden met de borstwervels. Het ree heeft dertien ribben aan elke kant waarvan er acht paarsgewijs
met elkaar verbonden zijn met het borstbeen. De laatste vijf zijn de zgn. zwevende ribben en die
zijn alleen met de rugwervels verbonden. Het ontbreekt bij het ree aan sleutelbeenderen, dat de
soepelheid van het ree vergroot. Opvallend is dat het kuitbeen vergroeid is met het scheenbeen.