De totale drachtperiode is bij reegeiten ongeveer 10 maanden: 290 dagen. Ongeveer 4-5 maanden na de beëindiging van de diapauze worden de reekalveren geboren. Het aantal en het geslacht van de reekalveren worden in belangrijke mate bepaald door de conditie van de geit. Die conditie wordt weer bepaald door verschillende factoren binnen het leefgebied, zoals reedichtheid, voedselaanbod, bodemgesteldheid, rust en weersomstandigheden.
Belangrijk voor de conditie is allereerst de herfst. Juist dan dient de geit haar vetvoorraad aan te vullen om daarop te kunnen teren tijdens de wintermaanden. Omdat de groei van de kalveren als foetus na de diapauze vanaf begin januari gaat plaatsvinden, betekent dit dat juist in de wintermaanden veel energie verbruikt wordt voor die groei. Net de periode waarin het in de biotoop ontbreekt aan een gevarieerd voedselpakket om dat energieverbruik altijd aan te kunnen vullen. Daardoor is een goede in de herfst aangelegde vetvoorraad noodzakelijk om de
winter door te komen. En om die vetvoorraad niet voortijdig geheel te verbruiken is rust in de wintermaanden van essentieel belang.
De embryo’s zijn zwaarder bij reegeiten met een hoog lichaamsgewicht. Daarnaast zijn embryo’s van bokkalveren zwaarder dan de embryo’s van de geitkalveren wat betekent dat de embryonale ontwikkeling van bokkalveren sneller zal plaatsvinden. Er is geen indicatie dat reegeiten hun drachtlengte aanpassen aan het geslacht van hun kalfjes. Zowel bok- als geitkalfjes worden geboren op dezelfde dag en er is geen significant verschil in de gemiddelde geboortedatum van
enkelvoudige bokkalfjes en geitkalfjes (Stubbe en Passarge 1979). Zelfs met een leeftijd van negen maanden oud zijn de bokkalveren zwaarder dan de geitkalveren, omdat bokkalveren sneller groeien.