Door de krachtige achterlopers en door de soepele ruggengraat, kan het ree uitstekend springen. Een rasterhoogte van 1, 50 meter is voor het ree geen hindernis.
De voet van het ree heeft zich heel anders ontwikkeld dan bij de mens. Het middenvoetsbeen heeft
zich ontwikkeld tot een verlengstuk van de poot, waarbij de drie middelste tenen zijn gereduceerd
tot twee tenen die uitmonden in de hoeven. De twee buitenste tenen hebben zich ontwikkeld tot de achterhoeven, die alleen bij galopperen de grond raken. Omdat de hoefdelen beweeglijk zijn,
kan het ree op diverse ondergronden goed grip krijgen. Op zandgronden kan het de hoefdelen spreiden om meer oppervlakte te krijgen en daardoor minder weg te zakken, terwijl het op een vaste ondergrond door die beweeglijkheid goed grip kan zoeken.